Hanneke Tinor-Centi in gesprek met auteur René van Rooij

 Vorige maand is Het korte leven van Heleen van René van Rooij verschenen. Een meeslepende literaire roman, die zich afspeelt in de roaring sixties. Het verhaal is echter van alle tijden. Het is een boek over mensen die elkaar pas zeggen wat er gezegd had moeten worden als het te laat is.

“Een aangrijpend verhaal vol pijnlijke situaties die maar al te vaak herkenbaar zijn.” Eline Verburg, De Telegraaf, 28 april 2018

René van Rooij is jurist en auteur. Hij publiceerde eerder de romans De Overname, De Benoeming en De Handshake alsmede de biografie van Ad Scheepbouwer.

Hanneke Tinor-Centi had het genoegen deze boeiende en veelzijdige man te mogen interviewen. 

 

In gesprek met auteur René van Rooij

Al in vroeg stadium kreeg ik, via uitgeverij Aspekt, een exemplaar van het manuscript van Het korte leven van Heleen van auteur René van Rooij in handen. Al na enkele hoofdstukken zat ik helemaal in het verhaal. Gaandeweg raakte ik steeds meer onder de indruk van de schrijfstijl van Van Rooij. Toen ik mij enigszins in de auteur ging verdiepen kreeg ik bovendien veel respect voor het inlevingsvermogen van deze man. Veel auteurs kiezen een (hoofd)personage dat iets dichter bij hen staat dan René van Rooij dat heeft gedaan met ‘zijn’ Heleen. Ik wilde deze man heel graag interviewen en dat lukte!

Wanneer ik op de afgesproken plek arriveer, blijk ik de eerste. Kort daarna komt René van Rooij binnen. Hij is precies zoals ik mij heb voorgesteld. Een vriendelijk ogende, enigszins bedachtzame man. De vrolijke sprankeling in zijn ogen zijn echter een aangename verrassing.

We spreken af elkaar te tutoyeren. Wanneer wij allebei voorzien zijn van koffie, stel ik René mijn eerste vraag: “In hoeverre bevat ‘Het korte leven van Heleen’ autobiografische elementen. Of is het geheel fictief?”

René antwoordt: “Het decor voor het verhaal is authentiek. De feiten die worden genoemd over het Eindhoven van 1965 zijn gecheckt zowel door mijzelf als door één van mijn meelezers. Mijn school heette het Lorentz Lyceum (inmiddels het Lorentz-Casimir Lyceum). Het Kamerlingh Onnes (ook een bekende Nederlandse natuurkundige!) Lyceum vertoont veel overeenkomsten met het Lorentz: de kastanjeboom, de schoolkrant, de lessen. De personages zijn echter volledig fictief. In mijn klas zat geen meisje met rood haar en groene ogen. We zijn niet op schoolreis naar Parijs gegaan, vlak voor het eindexamen en gelukkig heeft geen van mijn klasgenoten een ‘kort leven’ gehad. Mijn moeder bridgete wel veel, heeft er zelfs boekjes over geschreven, maar heeft geen kunstgeschiedenis gestudeerd en leek ook verder niet op de moeder van Heleen. Mijn vader werkte bij Philips, was veel op reis, maar was geen Delfts ingenieur en leek/lijkt –hij is nu 98!- niet op Diederik. We woonden niet in de Floralaan maar in de Pasteurlaan. En zowel mijn oudere zus Alice als ik zijn beiden echte kinderen van onze ouders. In de klas werd wel geklierd en de hormonen speelden op bij ons pubers. Maar is dat autobiografisch of zo oud als de weg naar Rome? Sommige leraren vertonen trekken van mijn leraren, destijds.”

René vertelt tenslotte dat hij soms wat moeite heeft met autobiografische romans van Nederlandse schrijvers die hun –bijvoorbeeld gereformeerde of joodse- jeugd ‘van zich afschrijven’. Voorbeelden te over! Siebelink, Grunberg, ’t Hart, waarvan hij overigens vindt dat vooral de laatstgenoemde prachtige romans heeft geschreven. René heeft echter te veel respect voor zijn familie en vrienden om hen als schrijf- en leesvoer te gebruiken.

Ik vraag René vervolgens hoe hij ‘in de huid’ van Heleen is gekropen. Het getuigt tenslotte van een enorm inlevingsvermogen om je in de gedachtewereld van een tienermeisje te verplaatsen. René lijkt zich nauwelijks te verbazen over mijn vraag en zijn antwoord bevestigt dat: “Die vraag wordt me veel gesteld. Er was zelfs iemand die me vroeg hoe ik mijn ‘research’ had gedaan. Ik heb echter geen research gedaan om me in een meisje en een vrouw te verplaatsen. Ik ben begonnen met de grote lijnen voor een verhaal, vervolgens een eerste regel, en daarna nam mijn fantasie het roer in handen. Ik ken mijn vrouw Giny al 52 jaar, heb een zus, er zaten meisjes bij mij op school, kortom het is niet zo dat je als man niet kan vermoeden wat er in een meisjes- of vrouwenhoofd  kan omgaan. Dat lukte Couperus –met wie ik mij overigens verder niet wil vergelijken!- toch ook met Eline Vere en een hele reeks andere vrouwenfiguren (sommige worden in ‘Heleen’ genoemd). Bovendien heb ik altijd veel gelezen, films en series gezien, enzovoorts. Ik heb overigens twee zoons, Michiel, natuurkundig ingenieur, die met zijn Alouette ons twee kleindochters Tine en Mette heeft geschonken, en Benjamin, hoogleraar rechtssociologie en getrouwd met Janine, waarvan kleinzoon Max en kleindochter Mare.  Samenvattend, ik ben niet in de huid van Heleen gekropen maar zij in de mijne.”

René schreef eerder ook non-fictie. Ik vraag hem of hij voorkeur heeft voor fictie dan wel non-fictie. René vertelt mij: “Dit is mijn vierde fictie-roman. De ‘boardroom trilogie’ romans – De Benoeming, De Handshake en De Overname – gaan over de zakelijke, persoonlijke en erotische relaties van, aan mijn fantasie ontsproten, personen die de bestuurskamer van een verzonnen multinational bevolken. Tijdens mijn middelbare schooltijd schreef ik al verhalen, gedichten en zelfs een concept voor een roman. Als jurist heb ik een proefschrift van 500 bladzijden geschreven, samen met Martijn Polak, nu raadsheer in de Hoge Raad, een Engels juridisch boek, artikelen, noten bij rechterlijke uitspraken in binnen- en buitenlandse tijdschriften. Als wetgevingsambtenaar bij Justitie schreef ik wetsvoorstellen met toelichting, adviezen aan en speeches voor de minister. Als bedrijfsjurist schreef ik contracten en memo’s aan de directies en commissarissen van Shell en KPN.  Twee jaar geleden heb ik een biografie, van voormalig KPN-topman Ad Scheepbouwer, gepubliceerd. Nu zal de lezer denken: juridische teksten zijn toch geen literatuur? Dat is naar mijn gevoel echter een misvatting. Juridisch werk is creëren, net als het schrijven van een roman. In beide gevallen wil de auteur iets bij de lezer overbrengen: een analyse, een advies, opties voor een beslissing, gedachten en gevoelens. Daarvoor is nodig dat je het métier van schrijven beheerst en je kunt inleven in je lezer, of het nu een Minister is of een schoolmeisje. Toch is fictie voor mij het meest inspirerend, omdat je niet aan een strak kader gebonden bent en daarbij je fantasie, gevoelens en geestelijke bagage helemaal de vrije loop kunt laten.”

Mijn ‘gewetensvraag’ volgt. Ik vraag René of zijn volgende boek opnieuw een roman wordt of dat hij teruggrijpt op non-fictie. René: “Ik schrijf voorlopig geen Nederlandse romans. Het schrijven van mijn vier Nederlandse romans was opwindend maar alles wat met marketing en verkoop te maken heeft is frustrerend. Het is bijna onmogelijk om in het bastion van de Nederlandse literatuur binnen te dringen. Als jij of je uitgever niet tot de inner circle –wie of wat dat ook moge zijn –behoort, en je bent geen getatoeëerde voetballer of zuster van een crimineel, dan ligt je boek niet in boekhandels, wordt het niet in de literatuur-rubrieken van de landelijke pers gerecenseerd en krijg je teleurstellend weinig feedback. Ik ben wel eindweegs gevorderd met een grote roman in het Engels. De werktitel is ‘Teflon suits’. Het is een bewerking van mijn drie ‘boardroom romans’ maar speelt in de toekomst: rond 2045. Het Nederlandse bedrijf Global Health Foods is een Engelse multinational, de personen zijn Engelsen, Schotten, Amerikanen etc. In mijn verzonnen toekomst zijn Engeland en de VS één land, Atlantica geworden, is Trump net overleden na zijn zesde ambtstermijn, communiceren mensen met elkaar en robots via ‘armchips’, reist men met taxidrones, etc etc. Ik word geholpen door een Engelse vriend, een goed linguïst, en beleef veel plezier aan het schrijven. Het wordt een dikke pil van 500 – 600 bladzijden. De eerste versie van het manuscript is in de loop van dit jaar af. Volgend jaar ga ik op zoek naar een agent in Engeland of de VS. Ik denk niet dat ik nog veel non-fictie schrijf. Het juridische leven heb ik afgesloten. De biografie van Scheepbouwer heb ik met veel plezier geschreven, maar het was een behoorlijke belasting met tientallen uren gesprekken met Ad, meer dan veertig interviews met andere mensen, waaronder Gerrit Zalm en Neelie Kroes-, duizenden bladzijden krant- en tijdschriftenartikelen, etc.”

Als laatste wil ik graag van René weten hoe hij het schrijven combineert met de aandacht voor zijn privéleven. René vertelt: “Na twee uur schrijven ben ik doorgaans ‘leeg’. Je zou dus zeggen dat ik heel veel tijd voor mijn vrouw Giny en de kleinkinderen over heb. Op zich is dat waar, maar ik geloof dat ik nogal eens ‘afwezig’ ben als ik nadenk over een passage, een naam of een plot. De andere kant van de medaille is, dat Giny mijn manuscripten leest en opbouwend commentaar geeft, en dat we samen hardop de drukproeven lezen. Dat geeft een gevoel van saamhorigheid. Maar ik  besef wel dat de tijd snel gaat als je 71 bent en we de komende jaren meer tijd samen moeten besteden want voor je het weet is die tijd je niet meer gegund.”

Wat een prachtige afsluiting van een fijn en boeiend gesprek. Ik dank René en spreek de hoop uit dat ‘Het korte leven van Heleen’ heel veel lezers mag bereiken, want dát verdient het!

Hanneke Tinor-Centi

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *